20 april 1945.
Er werd nauwelijks nog gewerkt op de Wanderer Werke. Vorige maand was Chemnitz heftig gebombardeerd door de geallieerden. De binnenstad was grotendeels verwoest, maar het complex van de Wanderer Werke was gespaard gebleven. Ze konden dus nog werken, maar de Duitsers waren vooral met zichzelf bezig, nu het eind van de oorlog zo duidelijk in zicht kwam. Het Rode Leger van de Russen was genaderd tot aan de rand van Chemnitz. Ze hadden volgens de geruchten een stelling betrokken in het ten Oosten van Chemnitz gelegen Zeisig Wald. Waarom ze niet doorstoten en heel Chemnitz veroverden begrepen de dwangarbeiders niet helemaal, maar de Russen vonden het waarschijnlijk best zo. De kou van de winter was voorbij en blijkbaar lagen ze uit te rusten in de zon in afwachting van het einde van de oorlog. Het lager aan de Zwickauerstrasse 152 lag precies oostelijk van de Wanderer Werke, waarvan de hoge schoorsteen vanuit heel Chemnitz zichtbaar was. Joop was jarig – hij werd 25 – en zat dit met een aantal landgenoten in de kantine te vieren toen ze het fluiten van granaten hoorden. Iemand keek door het raam en zag dat de Russen vanuit hun stelling de verderop staande schoorsteen van de Wanderer Werke gebruikten als schietschijf. De derde granaat sloeg een stuk van de top van de schoorsteen. Een ingehouden gejuich steeg op uit de groep Nederlanders. Toen een klap; seconden later kwam de kok volkomen in paniek de kantine in gerend. Hortend en stotend vertelde hij dat een granaat door het keukenraam gevlogen was en in de grote pan met soep terecht kwam waarin hij net stond te roeren. Gelukkig was de granaat niet ontploft, maar de kok was nog niet helemaal overtuigd van het feit dat hij het overleefd had. Een daverend gelach deed hem terugkeren tot de harde werkelijkheid en vloekend slofte hij naar de trap om naar zijn kamer te gaan. “hé kokkie! En onze soep dan? En je zou nog een taart bakken voor Joop z’n verjaardag” riep Gerard hem na.
Er was wat bier en schnaps tevoorschijn getoverd en tijdens het geïmproviseerde verjaardagsfeestje ontspon zich een gesprek over de vraag hoe lang ze nog hier moesten blijven. Werk was er niet meer en het werd met de dag gevaarlijker. In feite zaten ze in de frontlinie, hoewel van zware gevechten geen sprake was. “Ik denk niet dat de Duitsers ons tegenhouden als we vertrekken” opperde Leo. “We moeten een geschikt moment afwachten en dan vertrekken we.” “Maar hoe komen we in Holland? Niet langs de Russen lijkt me, want dat is te gevaarlijk. En aan de andere kant wordt gevochten tegen de Geallieerden. Daar moet je ook niet tussen komen.” “Als we hier blijven lopen we ook gevaar” mengde Wim zich in het gesprek. “Iedereen moet voor zichzelf beslissen wat hij doet” antwoordde Leo, “als we met z’n allen gaan lopen dan zijn we wel een heel makkelijk doelwit. Dus maak een plan en vertrek, zou ik zeggen.” En daarmee was voor iedereen de discussie in de grote groep gesloten. Vrienden gingen met z’n tweeën of met drie man bij elkaar zitten om te overleggen. Ook Joop en Leo. “Joop, we gaan via het Zuiden van Chemnitz richting het Westen. In het zuiden wordt nog niet gevochten. En we lopen dan door tot we de Amerikanen tegen komen.” “Lijkt me goed”, zei Joop, “maar we krijgen nooit al onze spullen mee. Hoeveel koffers heb jij? Twee? Ik heb er ook twee, dus dat gaat niet lukken. Ik stel voor dat we allebei 1 koffer meenemen met de meest noodzakelijke spullen en de andere koffers zolang bij Christel thuis opslaan.””Denk je dat de ouders van Christel dat goed vinden? En hoe krijgen we die koffers dan ooit weer terug? “ “Ja, de ouders van Christel vinden dat vast wel goed, Leo. En hoe we die koffers terug krijgen is wel het minste waar ik me nu zorgen over maak. Ik zal al reuze blij zijn als ik eindelijk weer heelhuids in Nederland terug ben.” “Nou, als jij dat dan zo snel mogelijk regelt met Christel, dan zoek ik wel een route uit.
Het duurde nog tot 1 mei voordat het geschikte moment zich aandiende. Ze hadden het gerucht gehoord dat Hitler dood was. De Duitsers waren in verwarring en in onzekerheid over of ze moesten doorvechten of dat het nu voorbij was. “Dus niet meer wachten maar nu weg wezen”, zei Leo. “Als die moffen bang worden schieten ze ons dood.” De koffers van Joop en Leo werden bij Christel thuis afgeleverd. Het afscheid van Christel was emotioneel en heftig en voor het eerst durfde Joop Christel te kussen waar de ouders bij stonden. Joop wist dat hij Christel waarschijnlijk nooit meer zou zien. Ze paste prima bij het leven dat hij hier in Chemnitz had geleefd, maar absoluut niet bij zijn leven in Nederland. Hij had het in de brieven naar zijn familie ook nooit over Christel gehad. Dat deel van zijn dagboek bleef in zijn hoofd. En misschien was het daar wel meer waarheidsgetrouw dan het op papier ooit kon worden. Maar Christel had nog steeds de hoop dat hij terug zou komen. Zeker nu ze hun koffers bij haar achterlieten. Haar nu rechtuit zeggen dat hij dacht haar nooit meer te zullen zien kon hij niet en die gedachte maakte hem extra emotioneel. Onder geen beding mocht Leo daar iets van merken. Hij zou Joop de rest van de lange terugweg blijven pesten; dus probeerde hij voor Leo en voor Christel het afscheid wat nonchalant te laten lijken: een stevige lange kus en daarna zwaaiend met een lach weglopen. Maar Christel hield hem vast en barstte in huilen uit. Vader Haustein draaide zich om en liep naar binnen, terwijl moeder Hilde Christel zachtjes van Joop lostrok en hem zelf een korte kus op de wang gaf. “Kom maar terug als alles achter de rug is” zei ze als afscheid. Joop voelde een traan vanuit zijn ooghoek over zijn wang rollen en bukte zich zonder iets te zeggen naar hun karretje met de koffers. “Lopen Leo, we moeten nog wel even en het is al twaalf uur”. Leo riep “auf wiedersehen” en weg waren ze. Leo had ergens een karretje versierd – gejat waarschijnlijk – waar hun twee overgebleven koffers op konden worden vervoerd. Want het hele eind naar Nederland sjouwen met een koffer leek toch wel erg zwaar.
Naar huis.
Joop schrijft over de reis in zijn dagboekje:
“1 mei 1945. 12 uur: vertrokken vanuit Wandererwerke door Neukirchen, Pfaffenhain, Niederdorf, Lugau, Olsnitz en Hohndorf. 7 uur: ontmoeting eerste Amerikanen. Geslapen bij Hugo Grabner in Hohndorf. Vrouw heet Gretl. Zoon Jörgen is 1 ½ jaar.
Ook de 2e mei gaat voorspoedig volgens de korte aantekeningen in het dagboek:
9 uur: door Liechtenstein naar Glachau. 13 uur aankomst bij raadhuis. Worden ingekwartierd in Aue kazerne.”
En hier stokte de reis. Ze werden vastgehouden door de Amerikanen. Iedereen werd ondervraagd en gecontroleerd. Op 6 mei deed in de kazerne het gerucht de ronde dat de Duitsers in Nederland gecapituleerd hadden. Leo en Joop wilden nu helemaal snel naar huis, maar de Amerikanen hielden hen tegen met hygiëne keuringen, vragen en beloften. Op 9 mei kwamen een paar Amerikaanse soldaten op hen af met een half lege fles whisky in de hand. “Hey Dutchies. War is over !” Ze lieten Joop en Leo een slok uit de whisky-fles nemen en gaven hen een pamflet van S.H.A.E.F., Supreme Headquarters Allied Expeditionary Force. Aan de ene kant de in vette letters gedrukte kop: “PEACE” en aan de andere kant de Franse kop: “VIVE LA PAIX” “Allemagne a capitulé” was de kleinere kop eronder.
Leo en Joop geloofden het wel. Voor hen was de oorlog in feite al over toen ze hoorden dat Nederland vrij was. En hier werd ook niet meer gevochten, ze zaten bij de Amerikanen en verder merkten ze weinig verschil met de dag van gisteren. Hun grootste zorg was hoe ze snel thuis konden komen. De volgende dag vertrokken ze vol goede moed in alle vroegte, maar na anderhalf uur lopen ging het karretje kapot; de as van de voorwielen was gebroken. Ze vroegen nog bij een boerderij of die iemand wist om het karretje te maken, maar uiteindelijk lieten ze het kapotte ding staan en liepen met hun koffers terug naar de kazerne. Pas tegen het eind van de middag kwamen ze daar aan. Nadat iedereen brood had gehad voor het avondeten, werden ze op appel geroepen en werd hen meegedeeld dat nu de oorlog voorbij was iedereen zo snel mogelijk naar huis gebracht zou worden. Er was een bus geregeld naar Eisenach. De dag erna, 10 mei, vertrok deze bus rond 12 uur en ze kwamen om 6 uur ‘s avonds aan in Eisenach, waar geen plaats meer bleek te zijn. Ze werden doorverwezen naar Lichtenau, maar daar konden ze pas de volgende dag naartoe. Ze kregen voor die nacht een slaapplek in het “Vereinshaus”. De volgende dag werden ze met de bus overgebracht naar een Lager dat onder Amerikaans bevel stond: Lager Herzog voor Displaced Persons.
Joop en Leo verwachtten dat ze nu wel snel thuis zouden zijn. Dat liep anders. Ze werden 19 dagen vastgehouden door de Amerikanen. Officieel heette het dat de Amerikanen hoge SS-ers of andere hoge nazi’s die zich schuil hielden in de groepen vluchtelingen, eruit wilden zeven. Het gerucht ging echter dat ze vooral op zoek waren naar Duitse atoomgeleerden. De oorlog was voorbij, maar ze waren nog niet echt vrij.
Eindelijk op 31 mei vertrokken ze richting Nederland met een speciaal voor de repatrianten in het lager geregelde bus. De chauffeur verdwaalde, zodat ze na eindeloos lijkende omzwervingen om 4.15 op 1 juni dan toch eindelijk Enschede bereikten.
Terug in Nederland, bijna thuis, vrij! Dat viel tegen. Iedereen werd overgebracht naar kamp Bato. Tot hun afschuw belandden ze achter prikkeldraad in een soort gevangenenkamp. Ze werden door sommige landgenoten uitgescholden voor collaborateurs. De volgende dag werden ze om 5 uur ’s ochtends uit hun bed getrommeld, ontluist en medisch onderzocht. Om 18 uur ‘s avonds door naar kamp Vronen in Enschede. Pas na twee dagen hadden ze de ondervrager van de binnenlandse strijdkrachten overtuigd dat ze dwangarbeiders waren geweest en geen nederlandse SS-ers die aan het Oostfront hadden gevochten. Ze konden gaan, maar hoe dat moesten ze zelf uitzoeken. Joop kon met hulp van een spoorwegman met een goederentrein naar Den Haag. Onaangekondigd stond hij daar voor zijn moeder die in huilen uitbarstte .
Al snel hervatte Joop het werk bij Ruys in Amsterdam. Van de nieuwe baas in Amsterdam, meneer Buytenhuys, kreeg hij een maand later plechtig een lintje opgespeld met de beeltenis van koningin Wilhelmina. Waarvoor was Joop niet duidelijk en het ding verdween in een doosje op zijn kamer.
Christel bleef in Chemnitz achter waar het dagelijks leven voor de Duitsers bijzonder zwaar was onder de Russische bezetting. Er was nauwelijks voedsel. Ze schreef Joop een aantal keer en deed , eerst voorzichtig maar steeds indringender, een beroep op Joop om een pakketje eten te sturen. Maar ondanks deze hulpkreten gaf Joop geen reactie. Pas na een dramatische brief van Christel waarin ze schreef nog maar 44 kilo te wegen, schreef Joop terug. Maar tot een echte briefwisseling kwam het niet.
Christel trouwde in 1949 met Eberhard Köhler, een beginnend ingenieur uit Chemnitz.
Hoewel Christel Joop beloofd had de koffer die hij bij haar had achtergelaten samen met die van Leo zo spoedig mogelijk naar Nederland te sturen, was dat er nog niet van gekomen. Want zo gemakkelijk was dat niet. De Russen die het oostelijk deel van Duitsland bezetten waren hardvochtig en streng. Voorlopig werden Duitsers beschouwd als onbetrouwbare en verslagen nazi’s. In deze tijd koffers naar het westen sturen was een onbegonnen zaak. Het duurde tot voorjaar 1956 voordat de situatie het toeliet dat Christel met enig vertrouwen – maar wel nog met angst in haar hart – de koffers door oud collega Genscher van Wanderer Werke met de pakketpost per trein naar Eindhoven liet sturen. Daar werden ze door van Gend en Loos bezorgd op Noordbrabantlaan 92 waar Joop met zijn vrouw Wiesje en twee zoons woonde.