Het verraad van de vakbonden.
In november 1978 ging de vervoersfederatie, met de havenarbeiders tegen, akkoord met het arbeidsvoorwaardenbeleid van de FNV voor het jaar 1979. Nog in dezelfde maand volgde de oprichting van het Actiecomité Rotterdamse Havenarbeiders, waartoe leden van de CPN het initiatief namen met Flip Schults, werkzaam bij de SHB, als voorzitter. Het comité verbond zich aan de eerder genoemde eisen die afkomstig waren uit de ledenvergaderingen en de inzet vormden voor de CAO van het jaar 1979. De eisen overleefden de landelijke CAOraad voor de havens, maar op weg naar en tijdens de onderhandelingen met de scheepvaartverengingen die januari 1979 begonnen, ondergingen ze buiten de controle van de leden aanpassingen. Dit gebeurde deels onder invloed van het arbeidsvoorwaardenbeleid van de FNV, deels vanwege de stroef verlopende onderhandelingen. Zo ging de looneis van dertig naar twintig gulden en keerde de geschoonde prijscompensatie terug. Op aandringen van de onderhandelingsdelegatie verdween begin maart de eis van arbeidstijdverkorting. En daarmee ontstond 3 april de mogelijkheid van een principeakkoord. Belangrijkste onderdelen: twintig gulden bruto per maand erbij (twaalf cent per uur), handhaving geschoonde prijscompensatie en vervroegde uittreding op 63-jarige leeftijd. In het toelichtende pamflet stond een waarschuwing over “stemmingmakers” die uit waren op “wild-west-akties”. Begin mei volgde een schriftelijk referendum dat in een stemverhouding van 55/45 procent het akkoord afwees. Kort voor het referendum, Goede Vrijdag 13 april, organiseerde het comité een mars vanaf het Afrikaanderplein door de Maastunnel om met ongeveer duizend deelnemers de eisen bij de SVZ te deponeren. Daarna hield het comité zich stil. Een volgens de bondsreglementen te beginnen nieuwe onderhandelingsronde vond niet plaats, ondanks een dwingend advies van de CAO-groepsraad.
De scheepvaartverenigingen bleven bij het in hun ogen “aanvaardbaar resultaat” en de onderhandelingsdelegatie van de bond wenste het beleid van de FNV niet te doorkruisen. In dat beleid paste geen looneisen en een drastische arbeidstijdverkorting. Over ‘hoe nu verder’ bestond in de diverse organen van de vervoersfederatie verwarring. Bezoldigde bestuurders ontraadden in de ledenvergaderingen moties met de bekende eisen en schatten tegelijkertijd de actiebereidheid niet hoog in. Het einde van de zomer naderde. Vergelijkbaar met 1970, had de komst van de staking een duwtje nodig. Dat gebeurde door de bemanning van twee Rotterdamse sleepbootbedrijven die zwaar teleurgesteld waren over het resultaat in hun loonzakje van de met een krappe meerderheid aangenomen. Op 22 augustus gingen ze zonder steun van de bond in staking voor “vijftig gulden schoon bij het kale loon”. Zestien slepers kregen, op straffe van vijfhonderd gulden per niet gewerkte dienst, opdracht van de rechter na het weekeinde het werk te hervatten. Prompt brak op maandag 27 augustus op een aantal stukgoedbedrijven een staking uit. De volgende dag lag het werk in vrijwel de gehele stukgoedsector stil en leefden de oorspronkelijke ledeneisen op. De leiding kwam in handen van het gekozen Gezamenlijk Aktiecomité van Rotterdamse Havenarbeiders. Daarin zaten afgevaardigden uit de bedrijven, van politieke groeperingen, het OVB en de categorale Federatieve Havenvereniging. Twee dagen later staakte de overgrote meerderheid van de Amsterdamse havenarbeiders 24 uur. Aanleiding was de zinspeling van Wim Kok, de voorgaande avond op de televisie, dat desnoods in de twee havens verschillende CAO’s afgesloten zouden worden. Mede uit protest daartegen steunden de stakers de Rotterdamse eisen. De acties in Rotterdam breidden zich uit. Korter of langer kwam ook het werk stil te liggen bij containerbedrijven als Unitcentre en ECT (Europe Container Terminals) en bij de GEM. Een dag eerder was een driedaagse staking in de vleeswarenindustrie uitgebroken, waarin met succes de lonen in de CAO opgetrokken werden naar het hogere, in de praktijk betaalde, niveau. De slepersstaking kreeg voor een groot deel haar eigen turbulente loop die 52 dagen duurde en aan het slot, 13 oktober, een uitkering van duizend gulden schoon opleverde. Zoals gezegd, de staking dreef op de stukgoedarbeiders, de steun uit de andere sectoren (machinaal en containers) kwam niet gemakkelijk tot stand. De verschillende arbeidsvoorwaarden vormden een groeiende hindernis voor een gezamenlijk optreden. Daarna kon een klassieke havenstaking aanschouwd worden. Een korte schets. Niet alleen de vervoersfederatie, maar ook de FNV, de regering en alle in het parlement vertegenwoordigde partijen, behalve de CPN, wezen de staking af. Elke stakingsdag begon met een massaal bezochte bijeenkomst op het Afrikaanderplein. Regelmatig verscheen Stakingsnieuws, gingen pamfletten rond, ook van de vervoersfederatie die de stakers misleid achtte door “niet bonafide elementen”. — Debuterend waren de zogenaamde dweilploegen die in een karavaan van auto’s met een geluidswagen op kop de bedrijven bezochten, de staking aan de gang hielden en werkhervattingen voorkwamen. In de vierde stakingsweek slaagde De Mobiele Eenheid (ME) erin bij het kapitaalintensieve Unitcentre de dweilploegen tegen te houden.
Vrij snel na het begin van de staking volgde de oprichting van een solidariteitscomité, waarin afdelingen van andere bonden, vrouwengroepen, buurthuizen, enzovoort samenwerkten, informatie verschaften en geld inzamelden. Een comité van ‘stakersvrouwen’ nam actief deel aan deze organisatie van de solidariteit. Naast deelname aan de ‘pickets’ bij de bedrijven en de verspreiding van pamfletten, richtte het comité zich tot de andere ‘havenvrouwen’ door de organisatie van kinderopvang en recreatieve bijeenkomsten en de distributie van voedselpakketten. De vrouwengroep was een initiatief van het actiecomité na de conclusie uit de staking van 1970 dat de vrouwen van de stakers onvoldoende geïnformeerd en betrokken waren. Stakers eisten doorbetaling van de niet gewerkte dagen en vijfhonderd gulden netto als voorschot op de nieuwe CAO. Bondsbestuurders verspreidden het bericht dat werkwilligen recht hadden op een molestuitkering.
Om de stakingskassen open te krijgen, bezetten actievoerders het districtskantoor van de vervoersfederatie. Het gebouw van de SHB trof hetzelfde lot om de uitleen onmogelijk te maken; een ontruiming door de ME volgde die daarna nog verschillende malen optrad. — Burgemeester A. van der Louw zag niets in een bemiddeling; de SVZ drong bij hem aan op politieoptreden. Een bemiddelingspoging van bestuurders van de FNV, Wim Kok en Arie de Boon, mislukte. Op initiatief van de vervoersfederatie begon 31 augustus een nieuwe onderhandelingsronde, met een ultimatum op 4 september. Op die dag brak in Amsterdam een vierdaagse staking uit bij de SHB, Pakhoed, VCK en CTA. Buiten het bondsapparaat om, ter ondersteuning van de eisen van de Rotterdamse collega’s die met een delegatie op bezoek waren. Leden van het Amsterdams actiecomité, op tegenbezoek in Rotterdam, raakten na hun toespraak op het Afrikaanderplein verzeild in één van de botsingen met de ME. Het bestuur van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP) ondersteunde na de staking (29 september) het eisenpakket van de stakers. Dat was na interne kritiek op een eerdere verklaring, 11 september, waarin de acties slechts de aanduiding “begrijpelijk” kregen.
Ondanks de afwijzing door het bestuur van de bedrijfsgroep stemde het federatiebestuur in met een nieuw principeakkoord: 28 gulden vijftig bruto erbij in de vorm van een toeslag en, met ingang van 1 juli, vrijwillig vervroegde uittreding met 62 jaar en in 1979 één dag meer vakantie. Veel kritiek kreeg de late invoeringsdatum van de toch al mager geachte loonsverhoging; een terugwerkende kracht tot het begin van het CAO-jaar, 1 januari, lag immers voor de hand.
Nadat ook nog eens de federatieraad, het hoogste orgaan in de bond, dit beleid met een grote meerderheid goedkeurde, stapten de negen Rotterdamse leden van het vijftienkoppige bestuur van de bedrijfsgroep op. Daarna viel tweemaal het besluit door te staken. De laatste keer op vrijdag 14 september in het stadion De Kuip: 1.750 voor en 666 tegen. Niettemin liepen de aantallen direct betrokken arbeiders terug. De meningsverschillen groeiden, ze betroffen het wel of niet verharden van de acties, wel of niet uitbreiden van de staking en wel of niet aanvaarden van het akkoord. Na het weekeinde, de financiële zorgen waren ernstig en de Sociale Dienst wenste geen uitkering te verstrekken, kwamen de stuwadoors met het bod van een voorschot, 1.000 tot 1.500 gulden bruto bij hervatting van het werk. Op 19 september deelden bondsbestuurders mee dat leden die verklaarden sinds 17 september werkwillig te zijn, een molestuitkering van 550 gulden konden ontvangen. Dat was ook de dag van de veldslag tussen de ME en honderden dweilers bij Unitcentre, met arrestaties en gewonden. Drie dagen later schortte het comité de staking op en adviseerde de maandag daarna het werk te hervatten. Hetgeen gebeurde. Volgens bondsvoorzitter Jaap Schroër was het ondernemersrecept van “uitroken” succesvol geweest.
Paul Rosenmöller zou later claimen dat hij één van de leiders was. Maoïstische studenten stopten in die tijd met hun studie om “arbeider” te worden. Als ex student konden ze aardig praten. Paul mocht van de havenarbeiders om die reden bij de onderhandelingen met de vakbonden zijn. Voor de CPN was het onderhandelen met de bond een gepasseerd station. Vakbondsbestuurders in Nederland ontleenden hun status aan het feit dat ze met de werkgevers en de regering om de tafel mochten zitten. In tegenstelling tot buitenlandse bonden streefden de Nederlandse vakbonden naar een redelijk compromis in plaats van de strijd aan te gaan met de kapitalistische werkgevers. Zeker in de Rotterdamse haven wilden de bonden de havenbaronnen niet voor het hoofd stoten. Daarvoor was het economisch belang van de havens te groot en in de ogen van de bonden hing werkgelegenheid samen met het succes van de havenbaronnen. De CPN had al ruzie met de vakbonden sinds de NVV in de oorlog samenwerkte met de Duitse bezetters. Na de oorlog was in bevrijd Zuid Nederland de Eenheids Vak Centrale (EVC) opgericht. De anticommunistische NVV weigerde echter samenwerking met de EVC zodat deze in 1960 werd opgeheven. Voormalig leden van de EVC mochten geen lid worden van het NVV omdat ze communist waren. Genoeg redenen dus om het heil niet te verwachten van de vakbond. Dat een verdwaald Maoïstisch studentje wel met de bonden praat werd niet gezien als een bijdrage aan de strijd van de arbeiders. Het gelijk van de CPN bleek later naar eigen opvatting uit het feit dat iemand als Paul Rosenmöller voorzitter werd van de bond na het schandalige optreden van de bond in de havens waarbij ze de havenarbeiders weken lang zonder steun, geld of eten hadden laten zitten en goedkeurend hadden toegekeken hoe de staking uiteindelijk gewelddadig werd neergeslagen door de ME.