PROLOOG
Leipzig, oktober 1994
“Die kaarten kloppen voor geen meter.” Hans had een kaart van de voormalige DDR gekocht, maar de hoofdweg richting Leipzig die ze dachten te volgen bleek geen hoofdweg te zijn en liep nu uit op een smalle landweg langs het bos. “Misschien zijn we te vroeg afgeslagen” antwoordde Illya, “Gewoon doorrijden, het is de goede richting aan de zon te zien.” Ze waren al een half uur niemand tegen gekomen. Vlak voor de auto staken in alle rust drie reeën over. “Zo uitgestorven is het hier dus.” zei Hans. De weg werd er niet beter op toen ze een klein dorpje binnen reden. Diepe kuilen waar de stenen ontbraken die de weg plaveiden. Langs de weg lage huisjes die wel een nieuw en vrolijker verfkleurtje konden gebruiken. Een man en vrouw scharrelden wat in hun tuintje. Althans, wat hun voortuintje had kunnen zijn als ze dat ervan gemaakt zouden hebben. Twee oude houten stoelen en een blok hout waarop je je koffiekop kwijt kon op een verder zanderig stukje grond. “We vragen voor de zekerheid of we goed zitten.” Hans stopte de auto en Illya stak de weg over naar de twee dorpelingen. Die keken hem afwerend aan. Of eigenlijk meer argwanend naar die nieuwe buitenlandse auto. “Gutentag, können Sie mir sagen ob dies den Weg nach Leipzig ist?” “Leipzig?” antwoorde de man, “kann sein” Een niet erg bevredigend antwoord. Nog een poging: “Kommen wir so auf ein Weg nach Leipzig?” en Illya wees in de richting die ze reden. “Es gibt ein Weg nach Halle einige Kilometer weiter”. “Hans! Is Halle de goede kant op?” riep Illya richting auto. “Ja is goed” riep Hans terug. “Danke, schüss” en hij stapte weer in de auto.
Een half uurtje later in Leipzig was het even zoeken naar het Mercure hotel aan de Stephanstrasse, waar de Internationale Fanprojekte Konferenz gehouden werd. Het nieuwe hotel lag in een vrijwel kaal gesloopt deel van Leipzig en was zelf nog niet helemaal afgebouwd. Het personeel begroette hen vriendelijk maar duidelijk onwennig. Waarschijnlijk net aangenomen. De conferentie waarvoor ze kwamen zou pas de volgende dag officieel beginnen, dus tijd om wat te praten en wat te drinken. Bier uiteraard, hoewel het pas 3 uur was. Ze waren die morgen om 7.00 uur uit Deventer vertrokken. Illya dronk één glas bier en liep daarna naar de receptie. Hij had een vraag: of zij het adres konden opzoeken van een dame met de naam Christel Haustein of Christel Köhler in Chemnitz. De jongen achter de balie deed zijn best. Zocht eerst in het telefoonboek en toen hij de naam daar niet vond belde hij naar een collega in Chemnitz. Veel meer mogelijkheden had hij niet. Ze moesten het doen met telefoonboeken, want na de Wende was de gemeentelijke administratie geautomatiseerd. Dat was nog wennen en het kon dagen duren voordat daar iets gevonden was. Even overwoog Illya om na afloop van de bijeenkomst zelf naar Chemnitz te rijden, maar hij had geen idee hoe en waar hij moest zoeken. De naam Christel Haustein had hij gekregen van zijn vader met het dringende verzoek te kijken of hij haar nog kon achterhalen. Illya’s moeder was in 1991 gestorven en zijn vader Joop had bedacht dat hij wel weer contact wilde hebben met zijn vroegere jeugdvriendin Christel, die hij tijdens de oorlog had leren kennen in Chemnitz. Hij was daar ingezet in het kader van Hitlers Arbeitseinzatz, dwangarbeid. Joop was verliefd geworden op Christel, maar na de oorlog was het contact verloren gegaan. Joop was getrouwd met Illya’s moeder Wiesje en in één van de laatste brieven had Christel gemeld dat ze getrouwd was met een ingenieur, ene Eberhard Köhler. Toen hij hoorde dat Illya naar Leipzig zou gaan had hij bedacht dat daar misschien wel te achterhalen was of ze nog leefde en waar ze woonde. Natuurlijk wilde Illya dat vragen. Maar het vinden van Christel bleek dus niet zo simpel. Hij legde zich voorlopig bij dat gegeven neer. Hij zou een andere keer naar Chemnitz gaan om daar naar Christel te vragen. En ook om meer te weten te komen over het oorlogsverleden van zijn vader.