Hoofdstuk 3.1

De jaren 60.

Opa Theo was ziek; longkanker. Toen hij teruggekomen was uit Westerbork was hij niet meer gezond. Niet dat hij altijd wat mankeerde, maar het leek wel of de levenslust weg was. En nu was hij echt ziek. Ik had een idee wat longkanker was. Onze buurman in Eindhoven had het ook gehad en ik had vaak naar het vreselijke hoesten liggen luisteren. De buurman was eraan gestorven. En nu had opa het ook. Hij hield zichzelf dapper in leven, maar het hotel liep niet meer zonder hem. Zijn kinderen, Barend, Beppie en Wiesje moesten het verkopen. Zijn zoon Eddie was te jong en te druk met zijn werk en zijn verkering Martha. Aanvankelijk had opa er grote moeite mee. Er was een koper geweest die hem 100.000 gulden bood. “Nog in geen honderdduizend jaar.” was het antwoord geweest van opa. In maart 1959 bood de gemeente Nijmegen zestig duizend gulden. Een schijntje, maar ze wisten dat opa ziek was en dat het hotel snel verkocht moest worden. Want van de kinderen was er niemand die het over wilde nemen. Vader en moeder en ome Barend bespraken het met opa en die antwoordde: “Kan je voor dat geld een goed huis voor Toos kopen?” “Ja.” zei vader. “Dan verkoop maar.” Eind september was het hotel verkocht. “Is alles nu rond?” vroeg opa aan ome Barend. Het leek of hij op die bevestiging had gewacht want een dag later – op zaterdag 26 september – was opa dood. Drie uur na het bericht was ik met mijn broer en ouders in Mariënboom. Mensen die ik niet kende maar die wel wilden meedelen dat ik zo groot geworden was. In de eetzaal waren tafels aan elkaar geschoven tot één lange tafel. Een vaag zonnetje scheen door de ramen van de serre. Broodjes, krentenbollen, salades. Peter en Astrid waren er al. Iedereen ging aan tafel maar er heerste een onwerkelijke stilte. Nou ja, stilte, de gebruikelijke herrie en de luide lachende gesprekken waren er gewoon niet. Om beurten vertelde iemand iets over opa of over de familie en barstte er iemand anders in huilen uit. “Willen jullie opa nog zien?” De vraag was aan de kinderen gesteld. Opa lag in de huiskamer begreep ik. Maar hij was dood dus wat moest je gaan zien? Ik wist hoe dat eruit zag. Toen we thuis aan het voetballen waren op het veldje was er een motorrijder op een auto gebotst en was zijn hoofd gespleten toen hij op de stoeprand belandde. Een bloederig en onwerkelijk beeld waarvan ik nachten lang gedroomd had. Die was dood. En de hond die in het kanaal dreef ook. Opgezwollen en stinkend. Smerig. Nee, ik wilde opa niet meer zien. Neef Peter wel. Die kwam even later terug met een gezicht zo grauw als de dode hond. Ik was blij dat ik niet gegaan was.  Naar de begrafenis op het joodse kerkhof gingen we niet mee wat ik ook niet erg vond. Maar de lol om met Peter en Astrid in Mariënboom te zijn wilde niet op gang komen. Er werd niet gespeeld; het was gewoon een vervelende dag. Het werd ook nooit meer zoals voor die tijd. Mariënboom was verkocht. Daar gingen we niet meer heen.

Voor oma werd zoals beloofd een herenhuis gekocht op de Groesbeekseweg 117 waar ze samen met tante Beppie ging wonen. Ik heb daar nog met de hele familie oud en nieuw gevierd, maar de nierbroodjes smaakten anders dan vroeger. Ik had ze nooit geweldig gevonden maar nu lustte ik ze niet. Echt vrolijk werd het niet ondanks de oudejaarsconference van Wim Kan. Die was ook niet echt leuk. Een jaar na opa’s dood belde oma, zoals ze elke dag deed, naar mama. Na het telefoongesprek kwam mama ietwat verbaasd in de kamer. “Ze zegt dat ze een grote pan soep voor ons heeft gemaakt, maar het is woensdag en we gaan pas zaterdag naar Nijmegen. Volgens mij is ze in de war.” De volgende ochtend vroeg ging weer de telefoon. Tante Beppie. Oma was die nacht gestorven. Toen we in het huis op de Groesbeekseweg kwamen was het eerste dat mama deed naar de keuken gaan. Daar stond inderdaad de beloofde grote pan soep en de hele familie at die middag door oma zelfgemaakte groentesoep. Ik vond soep van een dode oma niet lekker, maar hield m’n mond. Oma was katholiek en mocht niet op het joodse kerkhof begraven worden. Dus verhuisde de stoffelijke overblijfselen van opa naar begraafplaats Rustoord in Nijmegen waar hij naast oma herbegraven werd.

Mijn vader speelde elke maand  met een “straatje” loten mee in de staatsloterij. Hij vond het na een paar jaar zonder prijs te duur worden en stelde zijn collega’s op de afdeling voor om met z’n allen dat ene straatje te betalen. Dat gebeurde.  De eerste maand dat ze zo met de afdeling één straatje loten deelden wonnen ze de hoofdprijs. Papa was een dag chagrijnig. Maar uiteindelijk had hij toch nog heel wat geld gewonnen. De 1e verdieping werd verbouwd zodat mijn broer Jaap en ik elk een eigen kamer hadden. En er werd een Daf 750 aangeschaft plus een nieuwe tent. En zo waren we het eerste gezin in de straat dat op vakantie naar het buitenland ging. Kamperen in Excenevex aan het meer van Genève na een barre tocht over kapotte wegen in België en een reis van drie dagen door Frankrijk over provinciale wegen en door onbekende steden en dorpjes.

De hond Bobby was een jaar voor mijn opa gestorven tot verdriet van de hele familie Rubens. Mijn oom had daarna een herdershond gekocht die hij Bobby noemde. Ook mama wilde een herdershond. Uit het dierenasiel werd een jong hondje gehaald. Geen rashond maar wel een herder volgens het asiel. Dat was maar ten dele waar. Het was een kruising tussen een hollandse herder en een bouvier; met de nadruk op bouvier. Een grote zware hond met een dik pak zwart haar en de naam Castor; “Wat krijg je als je de naam Castor omdraait?” was het standaard grapje van de buurman. Castor scharrelde altijd los rond. ’s Morgens maakte hij zelf na zijn ontbijt de achterdeur open en vertrok om tegen de avond vies en stinkend weer terug te komen.

Toen we op vakantie naar Frankrijk gingen was Castor te logeren gebracht in het asiel. We waren een week onderweg toen we gebeld werden door het asiel. Castor was ontsnapt en lag nu voor de deur van ons huis. Ze hadden geprobeerd hem mee terug te krijgen, maar Castor had zo agressief gereageerd dat ze de politie erbij gehaald hadden. Die waren met 3 man gekomen, maar ook die durfden hem niet te benaderen. En daarom belden ze naar ons op de camping waar wij zaten. Excuses daarvoor, maar ze wisten echt niet meer hoe ze Castor mee konden krijgen. Mijn ouders overlegden met ons en stelden toen voor dat ze mijn vriendje Kareltje moesten vragen. Die was niet bang voor Castor. Een uurtje later werden we weer gebeld. Kareltje had Castor zonder problemen bij de halsband gepakt en in de gereedstaande auto van het asiel gezet. Castor was voor ons een vriendelijke en trouwe hond. Van boer Vaesen begrepen we dat hij regelmatig achter zijn kippen aanzat en de koeien opjoeg. “Ik schiet hem kapot” had de boer gezegd. Maar tegen de tijd dat hij zijn buks gehaald had was Castor al weer weg. Mijn ouders besloten Castor een thuis te geven waar hij minder problemen zou veroorzaken. Hij ging als waakhond naar een boer in het dorp Heeze. De tweede nacht nadat hij naar zijn nieuwe baas was gegaan hoorden we luid geblaf. Castor stond voor de deur. Hij was over een twee meter hoge schutting gesprongen of geklommen en de 20 km naar huis gelopen. Mijn ouders besloten dat hij voor deze hondstrouwheid beloond moest worden. Hij bleef bij ons en de boer uit Heeze kreeg een financiële tegemoetkoming.

jan ligthartschool

Ik werd op de lagere school door de meester en de juf gezien als een lastig kind. Hoewel ik het best goed deed; ik was op twee na de beste van de klas. Maar elk jaar stond opnieuw op mijn eindrapport dat ik beter kon als ik wat minder druk zou zijn. Ik vocht vaak in het speelkwartier. Vooral met Henk, een vriendje die van Deventer naar Eindhoven was verhuisd. Zijn vader had nog bij Go Ahead gevoetbald. We hadden geen ruzie; gewoon zomaar en na 5 minuten weer vriendjes. De feminisering van de samenleving met haar ontwrichtende werking zou pas 20 jaar later haar weg vreten. Jongetjes konden nog hun energie kwijt in het speelkwartier zonder dat dit door de juf als abnormaal en dus verboden gedrag werd bestempeld. Of erger bestempeld werd als ADHD of andersoortige eigenwaarde vernietigende diagnose. Er waren nog klimrekken zonder rubber tegels eronder. De familieschommel was nog niet verboden. Kinderen – jongens en meisjes samen – konden nog bokjespringen op het schoolplein.

In de vijfde klas kwamen er kinderen van de Jan Ligthartschool uit Stratum bij ons op school. Hun school had niet genoeg leerlingen meer en het restant kwam per bus naar de Jan Ligthartschool in Strijp.  Betsie Pfaff had familie op het woonwagenkamp; dertien jaar maar al met enorm grote tieten. En van Eddie en Paul Dücker werd gefluisterd dat ze van een ruwe familie kwamen waar iedereen schrik voor had. Paul kon niet van de tieten van Betsie afblijven en Betsie vond dat goed. Alle jongens waren jaloers op Paul. We hadden ons wel eens vergaapt aan de schoonmaakster die de hal van de school boende. Die droeg soms geen BH en als ze gebukt de vloer zat te schrobben keken de jongensogen recht in haar openhangende bloesje naar haar met de schrobbewegingen meedeinende borsten. Voor velen de eerste blik op vrouwenborsten. Maar Paul zat er gewoon aan en we probeerden ons voor te stellen hoe dat voelde. We waren ook wel bang voor Paul want Paul was groot en sterk. Paul was al bijna 16 maar het was hem nog niet gelukt de lagere school af te maken. Zijn broer Eddie was ongeveer van mijn leeftijd; iets ouder. En ik ruilde Henk in voor Eddie als vechtmaatje . Meestal won Eddie en soms won ik. Verder had Eddie niets met mij, maar dat vechten was oké. Mijn vriendinnetjes haakten af, zonder dat ik dat meteen door had. Ze bleven uit de buurt van de Stratummers. Ze trokken nu op met jongens die zich net als zij niet bemoeiden met de nieuwkomers. Toen ik me dat realiseerde was mijn lagere schooltijd voorbij.

Ik mocht naar de HBS maar de keuze voor de school werd door mijn ouders gemaakt: het protestants lyceum. Een strenge school met duidelijke regels. Mama had een hekel aan katholieke of protestante scholen en zou me liever op het openbare gemeentelijk lyceum doen, maar het leek mijn ouders beter om te kiezen voor een school met meer tucht. Een nieuw leven. Zo voelde het toen ik naar het Protestants Lyceum ging. Compleet anders dan de lagere school. Aparte uren. Nieuwe vakken. Algebra, meetkunde, Engels, Frans, Duits, aardrijkskunde en natuurlijk godsdienstles. En elke dag beginnen met een gebed. Onbekende leerlingen. Tegelijkertijd verhuisden we van de Noord Brabantlaan naar de Gabriël Metsulaan in Stratum. Een andere en “betere” wijk en een grotere woning. Van Philips uiteraard. Omdat mijn vader promotie gemaakt had. Hij was automatiseringsadviseur geworden voor Philips Europa. Hij werkte bij Philips al een aantal jaren met de zich snel ontwikkelende computer. Een ding van IBM dat oorspronkelijk zo groot was als onze huiskamer en niet meer kon dan rekenen. Nu moest hij de Philipsvestigingen in andere landen adviseren over automatisering. Weg waren de vrienden en vriendinnen van de lagere school. Weg waren de vrienden van de Noord Brabantlaan. En de vriendschap met Kareltje was een zachte dood gestorven snel nadat ik naar het lyceum ging. Kareltje ging naar de ambachtsschool. Ik voelde me behoorlijk alleen en probeerde zo onopvallend mogelijk te blijven op de nieuwe school met voor mij vreemde leerlingen. Ik was ineens verlegen. Meisjes durfde ik al helemaal niet aan te spreken. Ik heb het eerste jaar op de middelbare school ook grotendeels gewist uit mijn geheugen. Waarschijnlijk omdat ik nog geen vrienden of vriendinnen had. Niet in de klas en niet in de buurt. Er gebeurde dus niet zoveel. Ja, thuis nog wel. Mijn vader werd lid van de vakbond. Voor een kind niet zo aansprekelijk, ware het niet dat er nogal wat discussies aan vooraf gingen. Vader werd lid van de PvdA en van de vakbond, na een heftige aanvaring met de bond in Spanje, waar de helft van het personeel ontslagen zou worden als de voorgestelde automatisering werd doorgevoerd. Lid worden van de bond hielp hem vrede te vinden met zijn geweten en het hielp zeker de soms knallende relatie met Wiesje op het goede spoor te houden. Want mama was politiek zo rood als bloed en fel activiste in de PvdA. En als het over politiek ging – en dat ging het bijna altijd al was de aanleiding nog zo alledaags – ontstonden heftige discussies die verdacht veel leken op confrontaties. “We hebben geen ruzie, we hebben een discussie” zei mama dan als ik liet merken bang te zijn dat mijn ouders niet van elkaar hielden. Maar verder kan ik me weinig van die tijd herinneren.

Ik was dertien en zat in de tweede klas. Bij de gymnastiekles werd ik hard in mijn ballen geschopt door een medeleerling. Per ongeluk, maar wel bijzonder pijnlijk. ’s Avonds in bed voelde ik nog steeds een wee en onaangenaam gevoel tussen mijn benen. Ik maakte me niet echt zorgen, maar wilde wel zeker weten dat alles nog werkte. Na het masturberen viel ik in slaap. Al binnen een kwartier werd ik wakker met vreselijke pijn aan mijn ballen. Zo erg dat ik huilend boven aan de trap om mama riep. Ze keek, zag het rode en opgezwollen zakje en belde dokter van der Hoeven. Die was er vrij snel. Dokters kwamen toen nog op huisbezoek ook als het avond was.  Na controle adviseerde hij om met natte kompressen te proberen de zwelling te verminderen. Beneden in de gang nam hij moeder even apart. Hij had een zware stem en ik kon horen wat hij zei: “Het is mogelijk dat hij één testikel kwijt raakt.” Was zijn nuchtere mededeling. “Ik schrijf morfine voor want hij zal nog wel een tijdje vergaan van de pijn.” Het duurde vier weken voordat ik weer zonder morfine kon functioneren. Ik was één zaadbal kwijt en hoewel de pijn weg was, was ik geestelijk verre van oké. Later vertelde de uroloog bij wie ik op controle was dat er sprake was geweest van een gedraaide bal. Dat kon nog een keer gebeuren bij de andere bal en dan moest ik met grote spoed naar het ziekenhuis, naar de uroloog komen. Anders was het afgelopen met mijn mannelijkheid. Een fijne mededeling om de puberteit mee in te gaan. Ik vroeg of ik nog kinderen kon krijgen. “Als je in plaats van een kilo graszaad een halve kilo uitstrooit groeit er nog steeds gewoon gras” was de boerse maar heldere uitleg.

In de tijd dat ik ziek thuis was hadden mijn medeleerlingen huiswerk gebracht en iedereen in de klas wist wat er gebeurd was. De eerste dag terug op school was een hel.  Ik schaamde me rot en de andere leerlingen meden mij om maar niet over het onderwerp te hoeven praten. Vrienden maken was even niet aan de orde. Laat staan dat ik de meisjes nog aan durfde kijken. Ik ging dat jaar niet over wat een enorme opluchting was. Ik wilde beslist niet langer met deze leerlingen in dezelfde klas zitten. De jonkies van het volgende leerjaar wisten van niets want met kleintjes werd niet gepraat door de leerlingen van een hogere klas. In de nieuwe klas vond ik het ook wel prettig om één van de oudsten van de klas te zijn. Er was maar één jongen, die uit Australië terug naar Nederland was geëmigreerd, die ouder was. En als één van de oudsten in de klas heb je toch meer aanzien. Dat maakte ik mezelf in ieder geval wijs. Voorzichtig keek ik naar de meisjes in mijn klas. Maar die keken niet terug. Ik bestond nog niet voor de dames en dat lag vooral aan mijzelf. Ik deed bewust of onbewust geslaagde pogingen om onzichtbaar door het leven te gaan. Heel veel jaar later had mijn toenmalige partner een collega, Henriette, die toevallig bij mij in die klas had gezeten. Ze bleek geen enkele herinnering aan me te hebben.

In het klaslokaal van de derde klas in de houten noodschool waarin het protestants lyceum was gehuisvest zaten 26 leerlingen. Ik zat bij het raam achterin samen met Marcel. Mijn nieuwe vriend die aan de overkant van de Geldropseweg woonde, 300 meter van mijn huis. Met Marcel luisterde ik naar ruige muziek, zwierf  ‘s avonds over straat en maakte lantaarnpalen onklaar door er hard tegenaan te schoppen waardoor ze feller gingen branden. We hadden allebei nog geen vriendin, maar Marcel had grotere zussen door wie hij geterroriseerd werd; thuis en op school, want één zus zat een klas hoger.  Dus hij wist alles van meisjes. Het was een favoriet onderwerp en we hadden besloten dat jaar op meisjesjacht te gaan. Er zaten aardige meisjes in de klas, maar hoe die te versieren was vooralsnog vooral theorie. In onze verhalen kwamen we tot grootse daden.

Het had geleken dat mijn moeder een oplossing had voor de vraag hoe je aan een meisje kwam. Twee jaar eerder, toen ik 14 was, moest ik op dansles. Of moest, mama overtuigde me dat dat bij mijn opvoeding hoorde en dat ik zo ook zou leren met meisjes om te gaan, want omdat ik geen zusje had was dat een hiaat in mijn ervaringen, volgens moeder. Ik ging dus op dansles. Niet om de kunst van het stijldansen te leren, maar omdat dat een makkelijke manier leek om aan een meisje te komen. Na twee jaar dansles had ik met veel meisjes gedanst, maar nog geen vriendin. Mijn eerste vriendinnetje Paula zat gewoon bij mij in de klas. Ze kwam uit een huishouden met een moeder en één dochter – Paula dus – en geen  vader. Een degelijk stel, Paula en haar moeder. Ze wilde wel kussen en ik mocht heel stiekem wel eens haar borsten vasthouden. Die waren best groot maar verder was Paula niet bijzonder knap. Kort blond haar en ik hield van donker lang haar. De rector hield ook van lang haar, tenminste bij meisjes, want hij gaf een briefje mee voor de ouders met de instructie: “Haardracht. Regel is: jongens kort, meisjes lang.” Dat scheen iets met het christendom te maken te hebben. En gekleurde sokken mochten ook niet. De school was geen strand. Alsof je op het strand je sokken aanhield. Volgens mama stond in de Bijbel niets over sokken. Ze belde de rector op om te melden dat hij zich niet met dit soort zaken moest bemoeien, wat de relatie tussen mij en de rector niet echt ten goede kwam. Niet dat dat me bezighield; meisjes waren zo ontzettend veel interessanter.

Ik werd sinds mijn babytijd Rudi genoemd, een ongelukkige verbastering van de naam Ruben. Ik veranderde die naam in Illya. Een niet alledaagse naam die naar ik hoopte mijn kans bij de meisjes zou vergroten. Een Russische naam intrigeert of blijft in ieder geval langer hangen. En de naam begint met een I zodat mensen zouden kunnen veronderstellen dat de tweede letter van mijn naam Illya betekende. De zelfbedachte naamsverandering werd niet door iedereen erkend. Leraren, vrienden, mijn klasgenoten en mijn familie bleven Rudi zeggen. Een naam alleen is ook niet genoeg. Ik moest ook met mijn uiterlijk laten zien dat ik anders was. Ik liet mijn haar groeien, liep in gekleurde ribbroeken, exotische hemden, uiteraard gekleurde sokken en een oud legerjack. Ik werd prompt samen met Marcel voor twee dagen geschorst van school. Het deed mijn populariteit groeien.

van school gestuurd

Het leidde niet tot seks met Paula. Verder dan wat friemelen en kussen wilde Paula absoluut niet gaan. Maar ik was al blij dat ik een vriendin had, hoewel mijn hoop zo andere meisjes te leren kennen, bijvoorbeeld haar vriendinnen, niet bewaarheid werd. Paula en ik lagen in de aanloop naar de zomer op het grasveld bij het zwembad. Ik ergerde me aan de jongens die meisjes in het water gooiden of nat spatten, zeker als ze dat ook met Paula deden. Waarom kregen die jongens zoveel aandacht van de meisjes? Wist ik veel dat dit een manier is om meisjes te versieren. Dus bleef ik trouw aan Paula. Haar moeder had een hekel aan mij en beschuldigde me er op een gegeven moment van dat ik een broekje van Paula van de waslijn had gestolen. Te absurd om serieus op in te gaan. Onverstoorbaar bleef ik bij haar thuis komen, waar haar moeder me zwijgend gedoogde. Na een middagje bij Paula reed ik op de brommer van broer Jaap terug naar huis. Vlak bij huis werd de brommer in een flauwe bocht aangetikt door een auto die de bocht te krap nam.  Met een snelheid van ongeveer 50 km per uur klapte ik met mijn gezicht op de straat en bleef een tijd bewusteloos liggen. Ik hoorde dit achteraf  van Lies, een vriendin van mijn moeder, die toevallig net op dat moment met haar auto achter mij reed. Zelf kan ik me alleen nog het moment herinneren vlak voor de flauwe bocht. De automobilist die de aanrijding had veroorzaakt reed door en ik werd gered doordat Lies haar auto midden op de weg zette om te voorkomen dat anderen over mij heen zouden rijden. Maar niemand die me hielp. Vele seconden later kwam ik bij en liep versuft met de gehavende brommer de laatste tweehonderd meter naar huis. Dat kan ik me nog wel herinneren. Mijn moeder deed open, sloeg de handen voor haar gezicht en maakte hetzelfde gierende geluid dat oma altijd maakte.  “Wat is er?” vroeg ik. “Kijk in de spiegel.” antwoordde mama. Mijn gezicht was één bloederige massa. Ik miste twee voortanden. Mijn bovenlip was tot aan m’n neus open gescheurd, mijn neus was plat en het neusbeentje was naar boven geschoten en stak twee centimeter uit mijn voorhoofd. Met behulp van de buurman werd ik met spoed naar het ziekenhuis gereden, waar bleek dat ik ook een hersenschudding had. Omdat mijn gezicht zo bloederig en kapot was werd de lip provisorisch en scheef aan elkaar genaaid, werd mijn neusbeentje teruggeduwd, werd de neus gespalkt en kreeg ik een groot verband om mijn hoofd en gezicht. Die nacht kwam ik bij door de herrie die er op de zaal met nog zes noodgevallen heerste. Er werd een man binnengereden die van de eerste hulp kwam. De man was niet bij kennis en ademde gierend en met horten en stoten, waarbij er steeds langere perioden waren dat de ademhaling stopte. Op die momenten begonnen andere patiënten in de zaal op hun bel te drukken en te roepen om de verpleging. Lichten gingen aan, er was gedoe rondom de man en het eind van het verhaal was ’s ochtends dat hij was overleden. Niet direct de manier om te genezen van je eigen ongeluk. Toen ik na een week naar huis mocht was ik dan ook snel weg. Ik had wel momenten dat ik even niet op de naam van iemand kon komen, maar ernstig was dit niet. De chirurg zei nog dat ik terug moest komen zodat ze mijn lip opnieuw konden opensnijden en recht aan elkaar zetten, maar van dat vooruitzicht gruwde ik. Het zou zo ook wel goed komen. Die zomervakantie in Italië had ik echter grote moeite met mijn tijdelijke en iets te grote stifttanden en mijn mismaakte lip. Ik zat bovendien onder de littekens en puisten. En om de zaak te completeren schreef Paula een brief waarin ze het uitmaakte. Hoewel ik die vakantie aansluiting zocht bij andere jongeren was het contact toch niet echt joviaal.

Uiteraard was ik blijven zitten dat jaar. De regel was dat je na twee keer zittenblijven van school moest. Dus ik ging naar het Gemeentelijk Lyceum waar ik de drie jaar HBS mocht volmaken. Want drie jaar HBS stond gelijk aan MULO en dat moest ik in ieder geval binnenhalen. Ik mocht op het GLE onder voorwaarde dat ik er na het behalen van de drie jaar HBS van af zou gaan. Hier en vanaf dat moment werd de naam Illya geaccepteerd. Moest ook wel want ik zei dat ik zo heette en niemand op die school wist van de naam Rudi. Nog één school verder en wat oude vrienden minder en de operatie “Illya” was gelukt. Ik kon proberen nieuwe vrienden te maken maar daar was ik niet zo goed in. Dus hield ik dat jaar vast aan mijn oude vrienden, die ik probeerde aan me te binden door mezelf te profileren als degene die voorop liep in de vernieuwende jaren 60.  Voor mijn gevoel wás ik de vernieuwing, de koploper, de jongen naar wie iedereen op zou kijken. In 1964 was ik op vakantie in Engeland al wild enthousiast geworden toen de Rolling Stones optraden in de Wintergardens van Blackpool. Ik was toen te jong om erheen te gaan, maar de volgende dag was groot in het nieuws dat de jeugd de zaal volledig had afgebroken tijdens het optreden van de Stones. De Stones werden levenslang verbannen uit Blackpool. (artikel the Telegraph). Dat was mijn band. Dat was mijn muziek. Ruig en hard. Ik was één van de eerste echte Stones fans in Nederland. Ik was actief in de beweging die zichzelf de Culturele Straatrevolutie noemde. Ik schreef gedichten, organiseerde wilde feesten waar tot diep in de nacht de nieuwste platen van de Doors en de Rolling Stones werden gedraaid. Meestal thuis want mijn ouders waren in tegenstelling tot die van mijn vrienden zeer open minded en lieten zich niet zien op die feestjes. Ze zorgden wel voor drank en hapjes, maar dat vond ik vanzelfsprekend.

                  

Soms kwam het thuis niet uit en dan gingen we in een oude blokhut of bij iemand met een grote schuur. Op één van de eerste feestjes was Annet die mijn vriend Romke op dansles had opgeduikeld. En Annet had haar zus meegenomen: Marianne. De dansles betaalde uiteindelijk dus toch uit. Het klikte meteen tussen Marianne en mij. De maanden daarna ging ik zo vaak als ik kon op mijn Puch – ja ik had een brommer gekocht  – naar Valkenswaard waar ze woonde.

Puch   Illya & Marjan (1)

Een heftige relatie waarbij we veel momenten samen op mijn kamer doorbrachten. “Willen jullie thee?” riep moeder dan regelmatig van beneden als een soort voorbehoedmiddel. “Nee, hoeven we niet!” Achteraf bedacht ik dat Marianne echt verliefd op mij was. Voor mij was liefde nog geen thema. Ik was nog steeds vooral bezig de wereld te bewijzen hoe geweldig ik was. En in die zin paste de onvoorwaardelijke liefde van Marianne wel in dit streven. En eindelijk seks. En niet weinig ook: op alle plaatsen waar we ons even alleen achtten. Zelfs in de keuken bij Marianne thuis terwijl haar vader in de kamer zat. Een groot voordeel die mini rokjes. Bijna gevaarloos met haar vader zo dichtbij. Ik las Jan Wolkers, zoals de meeste jongens, en probeerde de daarin beschreven standjes en situaties uit met Marianne. En de opwindende momenten werden later nog eens goed doorgesproken met Marcel.

Het was een tijd waarin het leek of de wereld ieder moment kon veranderen. Jongeren waren optimistisch opstandig en de oudere generatie had geen idee wat ze daarmee aan moesten. In Amsterdam ontstond de Provo beweging. Een onschuldig samenzijn van jongeren rond het standbeeld van “het Lieverdje”dat was geschonken door de tabaksindustrie. Met onorthodoxe optredens van Robert Jasper Grootveld. De overheid, vertegenwoordigd door de politie, reageerde als door een horzel gestoken. Het geweld tegen het groepje riep eerst verontwaardiging, maar al snel verzet en tegengeweld op. De vaak gewelddadig uit elkaar geslagen bijeenkomsten van wat zich nu de Provobeweging noemde werden een wekelijks terugkerende happening. Het fascineerde me en een aantal keren vertrok ik liftend naar Amsterdam om de provorellen van een afstandje te bekijken. Kon ik zeggen dat ik er ook bij was geweest.

Al snel beheerste politiek mijn leven. Mede veroorzaakt door het feit dat mijn moeder fanatiek actief was in de politiek. En mijn vader in de gemeenteraad. De tijd leende zich ook bij uitstek voor felle politieke debatten en een grenzeloos geloof in een betere linkse wereld. Demonstraties, Viet Nam, Che Guevara.

    

Het waren verwachtingsvolle tijden. In Duitsland was een langlopende studentenopstand met leiders als Rudi Dutschke. In Parijs brak de Meirevolutie uit die bijna leidde tot de omverwerping van het regiem van Charles de Gaulle. De franse “revolutie” begon als een reeks studentenstakingen die uitbraken aan een aantal universiteiten en middelbare scholen in Parijs. Studentenleider was Cohn Bendit. Nadat de regering van Charles de Gaulle probeerde de stakingen neer te slaan met politiegeweld, ontvlamde de toestand nog verder, met straatgevechten tegen de politie in het Quartier Latin, gevolgd door een algemene staking van de studenten en tien miljoen arbeiders in Frankrijk, ongeveer twee derde van de Franse arbeidersbevolking. De protesten bereikten het punt dat de Gaulle een militair hoofdkwartier oprichtte om de onlusten te bestrijden, en dat hij het parlement ontbond en verkiezingen uitschreef voor 23 juni 1968. De regering was dicht bij de volledige ineenstorting, maar de revolutionaire situatie verdween even snel als ze gekomen was. De arbeiders gingen weer aan het werk en de Gaullisten kwamen sterker uit de verkiezingen.

 

In de zomer van 1968 was ik, al voor de derde keer, op vakantie in Joegoslavië, samen met Marcel. Marcel’s ouders hadden ons meegenomen tot Oostenrijk waar zij op vakantie gingen. Vanaf daar waren we gaan liften. Veel buitenlanders kwamen er niet in dit communistische land dat in Nederland nog te boek stond als Oostblokland. Maar ik genoot van de vernieuwende kijk op het communisme die Tito had geïntroduceerd. Tegen de wil van Rusland. Er gingen die zomer geruchten dat na de inval van Rusland in Tsjecho-Slowakije kort daarvoor, Joegoslavië het volgende slachtoffer zou zijn. Ik praatte lang met een Tsjechische familie die hier op vakantie was, maar niet meer terug durfde naar hun eigen land.

Hier in het naar het westen lonkende Joegoslavië was onze verschijning  – blond lang haar en Amerikaanse spijkerbroek – voor de politie een bron van grote argwaan, maar voor de meisjes een onweerstaanbaar fenomeen. Tijdens het zwemmen ontmoette ik een meisje uit Ljubljana. Of eigenlijk ontmoette zij mij. Ik had haar al gezien, maar was nog aan het denken hoe ik haar kon benaderen toen ze naast me kwam zitten aan de waterrand van de oude haven.  Manica Pačnik. Zwart lang haar, slank en bloedmooi. Manica bleek niet alleen een mooi uiterlijk te bezitten, maar ze sprak ook redelijk Engels. En ze was bijzonder temperamentvol. Al vrij snel belandden we, na enige discussie met Marcel die vreesde voor zijn plek in de tent, samen in onze tent. Ik hield aan het onderonsje met haar een serie gigantische zuigvlekken in mijn nek over, zodat ik twee dagen met een handdoek om mijn nek bleef lopen. Manica vertelde dat ze beginnend filmactrice was en dat jaar was haar eerste film Sončni Krik op televisie uitgezonden en genomineerd voor een art-prijs. Haar vader werkte nog, maar zij was met haar moeder alvast gaan kamperen. Vader zou later komen. Haar moeder was vriendelijk. Maar matig enthousiast over mij als vriend voor haar pas 16 jaar oude dochter. Manica moest klokslag zeven uur bij haar camper zijn voor het eten en ’s avonds naar de mega dansgelegenheid in Zelena Laguna was er niet bij. Maar overdag hadden we alle tijd voor elkaar. Tot ergernis van Marcel die verwoede pogingen deed om ook een vriendin te versieren. Uiteindelijk gaf hij het op en verongelijkt ging hij zonder mij op stap met een aantal Joegoslavische jongeren. Na tien dagen moest Manica terug naar huis. Ze gaf bij het weggaan haar adres – Linhartova Cesta 68 in Ljubljana – en liet mij beloven in ieder geval te schrijven. Langskomen was natuurlijk het mooiste. Ik schreef haar wel een paar keer en stuurde haar de nieuwste singles op. Maar na een tijdje verflauwde het contact en uiteindelijk stopte het volledig. Ik ben nooit naar Ljubljana gegaan voor Manica. Na de vakantie maakte ik het uit met Marianne. Geen idee waarom precies. Het leek me beter. Dan kon ik andere meisjes leren kennen, want zij was pas de eerste met wie ik seks had gehad. Dat met Manica telde ik niet mee. Marianne was in tranen en smeekte me om bij haar te blijven. Het was de eerste keer dat ik een relatie verbrak en het koste me moeite. Wat moest ik zeggen op haar vraag of ik niet van haar gehouden had? Ik had geen idee. Natuurlijk zei ik dat ik wel van haar hield, maar ik was een ander meisje tegengekomen. Meer kon ik niet verzinnen, dus het proces van beëindigen van de relatie duurde van de middag tot ver in de avond. Uiteindelijk ging ik gewoon naar huis met het rotgevoel dat ik Marianne erg slecht behandeld had.

In 2010 kwam ik, in een poging via internet opnieuw contact te zoeken met Joegoslavische Manica, een triest bericht tegen.

“Op 25 april 2005 stond de 24 jaar oude Jure Kaver in hoger beroep voor de rechter in Ljubljana. In juni 2003 heeft hij zijn dan 51 jarige moeder Manica Kaver-Pačnik in haar appartement aan Palmejeva 22 in Ljubljana zo hard geschopt dat ze kwam te overlijden.  Jure is geboren op 28 december 1979. Hij zou leiden aan een psychotische stoornis, schizofrenie als gevolg van drugsgebruik, waarvoor hij twee maal opgenomen werd in een psychiatrische kliniek. Beide keren nam zijn moeder hem in huis om hem thuis te kunnen verplegen. Volgens de buren was er sprake van een vicieuze cirkel doordat ook de moeder alcohol en drugs gebruikte. Over Manica Pačnik konden ze niet veel meer zeggen dan dat ze nog een jeugdige schoonheid als van een stewardes bezat. Die avond zat een buurvrouw op een bankje voor haar appartement toen ze Manica hoorde roepen: Jure nee! Nee! Op de bewuste donderdag kwam Jure rond 19.00 uur bij zijn moeder om zijn nieuwe vriendin Klavdija Župevc voor te stellen. Informeel werd gezegd dat Jure ruzie kreeg toen ze naar een film keken waarin zijn moeder meespeelde.  De officier van justitie stelde in bewaringstelling voor en opname in een psychiatrische kliniek hetgeen werd overgenomen door de rechter”

    Jure Kaver

Ik had een foto van Manica gehad, staand op haar balkon van de flat aan de Linhartova 68. Maar die foto had ik, toen ik verkering kreeg met Annelies, van haar weg moeten gooien. Manica was gestorven 3 blokken verwijderd van de flat aan de Linhartova waar ze woonde toen ik haar leerde kennen.

De band The Soft Machine trad op in de Eindhovense schouwburg en ik had samen met Marcel via diens vriend Wim, die de zoon was van de schouwburgdirecteur, kaartjes voor het optreden. Ik had de Soft Machine eerder live gezien toen ze in 1965 op vakantie in Zuid Frankrijk waren. Ze hadden daar een tent op het strand waar ze ’s avonds in optraden. Ik was er toen een week lang niet weg te slaan. Bekend waren ze toen nog niet, maar hun ster was snel gestegen.

Marcel kende een kunstenaar, de Peer. Een volkomen doorgetripte jongen die het wel voor elkaar kreeg om maandelijks zijn verplichte kunstwerk voor de BKR te produceren. Van hem kregen we een blok hasj mee. “Afghaanse met rook-opium. Far out! Gewoon eten” had de Peer gezegd. “Het duurt even voor je het merkt, maar het werkt hetzelfde als roken.” Want roken in de schouwburg kon natuurlijk niet. Tijdens het optreden at ik een klein stukje, maar merkte niets. Ik at meer om toch enig effect te voelen. Ik at bijna het hele blok. Er gebeurde weinig. Na afloop van een weinig geïnspireerd concert liepen Marcel en ik elk naar ons eigen huis. Op 100 meter van mijn huis leek het of ik geen stap meer dichterbij kwam, terwijl ik toch gewoon doorliep. Alsof ik wel bewoog maar geen contact had met de wereld. Mijn brein werkte optimaal, maar mijn lichaam deed niet meer mee. Alsof mijn lichaam het contact met de wereld en de realiteit verbroken had. Zonder in paniek te raken wist ik plotseling zeker dat ik ieder moment dood kon gaan. Na uren, zo leek het, bereikte ik mijn huis en belde omdat ik me niet realiseerde dat ik gewoon een sleutel op zak had. Mijn moeder deed open en ik zakte weg op een stoel in de kamer. Ik zag lijkbleek, maar kon nog wel duidelijk maken dat ik drugs geslikt had en dacht dat ik dood ging. Mijn moeder belde de dokter die weinig tot niets wist van drugs. Hij raadde aan dat ik mijn vinger in de keel moest steken om zo mijn maag leeg te krijgen.”De ambulance bellen duurt waarschijnlijk te lang. Laat hem veel melk drinken. En laat hem absoluut wakker blijven. Hij mag niet in slaap vallen!” was zijn nadrukkelijk advies. Ik had helemaal niet het idee dat ik in slaap zou vallen. Mijn lichaam kon alleen mijn geest niet meer bijhouden en had zich erbij neergelegd. Niet bewegen. Moeder en vader – die ook naar beneden was gekomen – lieten me overgeven totdat er echt niets meer uit mijn maag kwam. Na het drinken van een halve liter melk liepen vader en moeder, mij vasthoudend onder mijn armen, tegen mijn gevoel in eindeloos rondjes door de kamer. Tijdens het lopen lieten ze me alle straatnamen en huisnummers noemen van de krantenwijk die ik liep. Uiteindelijk in de ochtend kon ik melden dat het wel weer ging en kon ik naar mijn bed. Mijn moeder belde de dokter nog een keer om te vragen of ik naar het ziekenhuis moest. “Als hij nu weer een beetje bij z’n positieven is, is  er niets meer aan de hand. Ik hoop dat hij z’n lesje geleerd heeft.” Was het nuchtere maar niet erg professionele antwoord. Van dat lesje klopte in die zin dat de paar keer dat ik later nog eens probeerde te blowen ik weer die bijna-dood ervaring kreeg . Blowen was voortaan definitief taboe. kamermuur Door naar 3.2